The Divine Life Society
Afdeling Aalst
Homepage


UIT DE GEDICHTEN VAN TOEKAARAAM

Zoals een acteur een rol speelt, zoals een reiger een contemplatieve houding aanneemt om een vis te verschalken, zo draagt een schijnheilige een bloemenkrans en merktekens op zijn voorhoofd, maar hij houdt zijn slinksheid verborgen voor de wereld, zoals een visser aas aan de vissen geeft, maar hen onwetend houdt over zijn innerlijke slinksheid; zoals een slager met zorg zijn dieren beschermt, maar een mes in zijn zak houdt om hen te kelen. Toekaa zegt, zoals ik in de wereld een eenvoudig man ben, zo zijt gij genadevol, O Paandoeranga.

Ik verzaakte de wereld, mijn hoofd ertegen besprenkelend; nu laat ik geen zorgen me meer raken. Waarom zou ik mijn handen vuilmaken om ze opnieuw te wassen? Hindernissen liggen op de weg die we gaan. God heeft alles verordend en alles zijn juiste plaats gegeven. Toekaa zegt, wanneer we vergeten aan onszelf te denken, spreken we niet langer over mijn en dijn.

Ik kan niet langer horen spreken over beheersing; mijn geest is moe. Ik verdraag niemands gezelschap meer; ik vind het prettig alleen te zitten. Ik ben het zinnelijke leven moe. Toekaa zegt, de strikken van begeerte en illusie, die ons weghouden van God, vergroten onze pijn.

Het is nutteloos het geheim te openbaren aan de wereld; we moeten de mensen overlaten aan hun eigen omzwervingen. IJdel beweren ze achter ons aan te lopen; ze keren leeg en ontgoocheld terug. Al onderrichten wij hen, ze leren niet en nemen het niet ter harte. Toekaa zegt, zonder echte ervaring blijven ze ellendig.

Looft me niet, O gij wijzen; uw woorden zullen me trots maken. Die last van trots zal me weghouden van uw voeten en zal me niet toelaten de zee van zintuiglijkheid over te steken. Toekaa zegt, een opgeblazen stemming zal me opjagen en ik zal worden gescheiden van de voeten van Vitthobaa.

We moeten nooit luisteren naar iets dat ons zorgen zal baren en ons zal weghouden van uw voeten. Ik beef als ik de vernietiging zo dicht bij de mensen zie; ik maak hen beschaamd, maar ze willen niet luisteren. Wat kan ik doen, O God? Ik heb niet de kracht hen te slaan en hen voor me uit te drijven op het pad. Toekaa zegt, O Paandoeranga, zet niet zulke dwazen vóór mijn ogen.

Ik ben een kreupele, O God, in handen en voeten; ik zit op een berg van eigenwijsheid, die als ik hem naspoor geen hekken, heggen, boomstronken of holen te zien geeft. Ik heb niemand om op te leunen, vader noch moeder. O edelmoedige mensen, schenkt me een gift, ik ga naar Paandharpoera; breng me daarheen, O vriend van de zwakken! Ik strompelde op mijn krukken van deur tot deur tot ik totaal was uitgeput; ik vind niemand om me te redden of te verlossen van de pijn van het sterfelijke leven. Laat Hari me die kracht openbaren die door de wijzen hoog wordt geprezen; hij die verblijft in Paandharpoera geeft ledematen aan de kreupelen. Ter wille van mijn buik hang ik van de wereld af. Mijn geroep om moeder en vader levert me niets op; er is geen tekort aan afkeer voor mij. Sommigen zeggen: "Weg van hier!" Ze voelen geen mededogen; honden vallen me aan. Vele heftige begeerten bezitten me. Ik weet niet wat ik heb fout gedaan in de voorbije tijd; ik weet niets over mijn verdiensten of tekortkomingen, ik herinner me er niets van. Ik verloor mijn zinnen, zoals een mot die fladdert rond een lamp. Geeft me in een mate de gave van het leven, O wijzen die heilig en diep in ervaringen zijn. Ik reisde ver, ik leed verscheurende pijn; dit was het doel dat me hier bracht. Moeilijk kunt ge worden gevonden, maar ik ontmoette u; ik groette uw voeten. Ik, Toekaa, vouw mijn handen en maak mijn buiging voor de wijzen.

Ik heb geen geloof in mezelf; ik breng een lied voort om de wereld mooier te maken; maar maak gij, O redder van zondaars, mijn woorden waar! Ik noem mezelf uw dienaar, maar in mijn geest leven passie en wereldse hoop. Toekaa zegt, ik neem de uiterlijke schijn aan, maar vanbinnen heb ik niets dat erop lijkt.

Ik ben troosteloos en schuldig, leeg van goede daden, traag van begrip; ik stuurde u nooit een woord van mij, O oceaan van mededogen, mijn vader en moeder. Nooit bezong ik u of luisterde naar uw lof. Uit schaamte keerde ik me af van mijn eigen ware welzijn. Wanneer de wijzen samen zijn, verheug ik me niet in uw verhaal. Ik heb vaak anderen belasterd. Ik heb nooit goede daden gesteld of bewerkstelligd. Ik viel anderen lastig zonder medelijden. Ik verwijlde in onwettige omgang; ik nam op mij de last van een gezin. Ik verwaarloosde het bezoek aan heilige plaatsen. Ik wijdde hand en voet aan het dienen van mijn lichaam. Ik bood de wijzen dienst noch gift; ik vereerde noch keek naar uw beeld. Ik viel in slecht gezelschap, in onjuiste en onvrome daden; ik vergat het mijn ware welzijn te zoeken; mijn gedrag zou ik willen vergeten en er niet meer over spreken. Ik vernietigde mezelf, ik was een vijand voor al mijn buren. Maar gij zijt een oceaan van mededogen; O draag zorg voor mij tot het einde, zegt Toekaa.

Ik kan voedsel niet opgeven noch kan ik verblijven in het woud, daarom schreeuw ik tot u, O Naaraayana, heb mededogen! Ik heb geen autoriteit om de Vedas te bestuderen! Toekaa zegt, het leven van de mens is kort, een moeilijk raadsel.

Dit opgeblazen ornament betaamt me niet, het staat vals op mij. Ik ben slechts stof op uw voeten, een sandaal aan de voeten van de wijzen. Ik kan uw oorspronkelijke vorm niet herkennen, ik offer u geloof zover ik u kan zien; ik kan niet zien dat de vergankelijke wereld versmelt met het onvergankelijke; in mijn geest verblijft geen onderscheid tussen spiritueel en niet spiritueel enz. Ik ben helemaal niets, zegt Toekaa, ik zal aan uw voeten vallen, O luister naar deze woorden.

Mijn leven ging voorbij in het zoeken van ieder plezier; ik heb geen ogenblik naar verlossing gestreefd. Ik raakte in de war door rond te dwalen door alle streken; mijn leven was versluierd in illusie. Er is niemand die mijn ware welzijn kent, niemand om me te helpen tenzij ikzelf. Zelfs de wijzen kennen niet de echte bron van de zaligheid, noch het begin en het einde ervan. Hoe kan ik vertellen over de kwellingen in de moederschoot, al verduurde ik hen? O Naaraayana, ik was me bewust van het vlees en zijn secreties toen ik probeerde aan u te denken, toen ik dicht bij de dood kwam, kende ik u niet, al waart gij dichtbij mij. Stof keert weer tot stof; de voorraad uit het verleden kleeft aan de ziel. Ik smeek u nu, geef dat ik u moge dienen. Toekaa bidt u, O Keshava, toon hem het pad door het leven.